Het was een quote van Tom Egberts die mij af en toe nog eens te binnen schiet. In zijn geheel luidde die “Welkom in het paradijs van de nutteloze feitenkennis”. Waarschijnlijk uitgesproken nadat iemand nog wist dat in 1973 bij die en die wedstrijd die daar gespeeld werd in de 72ste minuut Pietje een voorzet gaf op Jantje en dat Jantje met buitenkantje links rechts in de kruising schoot, maar dat keeper Marcus de bal er met een schitterende snoekduik toch uit hield waardoor de club van Pietje en Jantje uiteindelijk toch nog degradeerde uit de tweede divisie. Zoiets.
Heel veel mensen beschikken over zo’n eigen stukje nutteloos feitenparadijs. Dat merk je aan de populariteit van de diverse quizzen die op de televisie te zien zijn, maar zeker ook aan de pub- muziek- en sportquizzen die op ontelbare locaties door het land gespeeld worden. Vergeet ik bijna de immens populaire dorpsquiz. In een dorp vlakbij de stad waar ik resideer speelden vorig jaar maar liefst 124 mensen mee met de jaarlijkse editie. Ook de muziekquiz in onze plaatselijke poptempel kan maandelijks rekenen op meer dan 100 deelnemers. Op maandagavond nota bene.
Wat is dat toch dat we zo graag onze kennis willen etaleren? Niet alleen dat, we willen blijkbaar ook graag de strijd aan met anderen om te laten zien dat ons paradijsje mooier en voller is dan dat van die ander. Van de ultieme allesweters op het hoogste niveau bij “per seconde wijzer” en “twee voor twaalf” tot het volksvermaak bij bijvoorbeeld “Ik hou van Holland”. Sinds een paar seizoenen is daar “Beat the Champions” bij gekomen, wat ook een erg leuk format is met veel snelheid en kennis, maar helaas ook veel te lange reclame onderbrekingen waardoor je er steeds weer helemaal “uit” bent.
U merkt wel dat ik tussen de regels door vertel dat ook ik blijkbaar mijn eigen nutteloze feitjes paradijsje koester. Ik moet dan altijd weer even denken aan de tijd dat Procent nog maar een klein Procentje was. Die halverwege de vraag van de meester al zijn vinger opstak, omdat hij het antwoord wel wist. Niet zo maar een bescheiden vinger, nee, met mijn linkerhand duwde ik mijn rechterelleboog zo hoog mogelijk de lucht in om toch maar vooral als eerste de beurt te krijgen. Geen idee of de rest van de klas dat wel kon waarderen, maar ik herinner me wel dat ik elke kans aangreep om te laten zien hoe slim ik was. Correctie achteraf, hoe slim ik dacht dat ik was.
Ook mijn één jaar oudere broer kreeg te maken met de haast ontembare geldingsdrang van ondergetekende. Vroeger moest je de tafels uit je hoofd leren. Rijtjes stampen. Zo kwam het dat hij na school aan de eettafel, bij het onmisbare kopje thee en bijbehorend kaakje, met mijn moeder ging oefenen. Arme jongen. Zodra mijn moeder zei “zeven keer zee” riep ik al 49. “drie keer ach” 24. Hij kreeg de kans niet om antwoord te geven. Gevolg was dat klein Procentje verplicht naar boven moest om broerlief de kans te geven het ook te leren. Het schijnt dat ik zelfs van boven vanuit het trapgat nog pogingen ondernam om hem voor te zijn.
Het paradijs van de nutteloze feitenkennis heeft echter ook een tegenhanger. De oneindige woestijn der onwetendheid. In de loop der jaren, hoeveel kennis je ook verzameld hebt, blijkt toch dat die woestijn heel veel uitgestrekter is dan de kleine oppervlakte van je eigen paradijsje. Dat werd voor het eerst pijnlijk duidelijk toen ik me, samen met een goede vriend, had opgegeven voor een quiz/kennis programma voor de televisie. Met de borst vooruit waren we de ruimte binnengelopen waar de testen werden afgenomen. Testen of onze kennis voldoende was om kandidaten te zijn in het programma. Met de staart tussen de benen dropen we, een uurtje of wat later, af. Kansloos.
Ook bij latere deelnames aan muziekquizzen en pubquizzen was een plaats in de top drie niet weggelegd. Op één uitschieter na was de eindklassering over het algemeen middenmoot. Middelmaat, gemiddeld, geen paradijs maar gelukkig ook net geen woestijn. Die kleine Procent met zijn vinger zo hoog mogelijk in de lucht heeft langzamerhand in de gaten gekregen dat bescheidenheid ook een mooie eigenschap kan zijn. In het openbaar dan. Thuis boven de bank zitten de deukjes van mijn wijsvinger nog wel in het plafond en leef ik af en toe gelukzalig in mijn eigen paradijs van mijn absoluut nutteloze feitenkennis. Zo lang het maar geen topografie vraag is.