Ron Couwenhoven was zestien jaar lang wielerverslaggever bij De Telegraaf. Hij volgde de Tour de France in de gloriejaren van de beroemde TI-Raleighploeg, schreef vanaf 1986 als onderzoeksjournalist voor dezelfde krant pagina-reportages voor de zaterdagkrant, maar bleef ook altijd gepassioneerd door de wielersport. Al zes jaar lang schrijft hij zijn veel gelezen Brieven aan Renners voor de Facebooksite Wielrennen, Anecdotes en Foto’s (WAF).
Gewoner dan Jansen kan een mens niet heten. Maar de Jansen’s van Westzaan waren helemaal niet gewoon. Ze woonden wel in een gewoon rijtjeshuis ergens bij het Zuideinde in dit langgerekte karakteristieke Zaanse dorp, maar de drie zoons van deze ongewoon gewone familie hadden racefietsen. En daarmee stormden ze vanuit de vergetelheid naar roem en bekendheid. Eigenlijk waren het Mokummers die in de Zaanstreek de rust vonden die ze in de bedrijvige stad natuurlijk misten.
Ik was zelf zo’n beetje van hun leeftijd en produceerde mijn eerste pennenvruchten midden jaren zestig bij De Zaanlander, de lokale krant. En aangezien ik was belast met sportverslaggeving kwam ik vanzelf in contact met die Jansen’s die zich steeds nadrukkelijker op de sportpagina’s begonnen te manifesten.
Jan was de oudste. Een fiets was voor hem zoiets als een flitslicht, waarmee hij over de wielerbanen vloog. Ik heb hem vaak in actie gezien op het 500 meter lange beton van het Olympisch Stadion.
Hij werd sprintkampioen van Nederland en in de zomer van 1968 stuurde het Nederlands Olympisch Comité hem naar Mexico City om aan de Olympisch Spelen mee te doen. Hij bemande een tandem met Leijn Loevesijn, nog zo’n bliksemschicht. Ze brachten het tot de finale waarin ze pas gestuit werden door het Franse koppel Morelon – Trentin. Maar zilver nam Jan mee naar Westzaan.
Natuurlijk vonden zijn jongere broers Harrie en André, vernoemd naar de Franse topspurter André Darrigade die altijd de eerste etappe van de Tour won, dat ze ook wel een beetje konden fietsen en daar hadden ze helemaal gelijk in. En net als Jan konden ze prima uit de voeten als er gespurt moest worden. Ze toonden het allebei in allerlei wegkoersen.
Harrie deed het twee keer in de Ronde van Noord-Holland, toen nog een topklassieker die elke amateur wilde winnen, en in talloze andere koersen.
Hij ging net als zijn broer in 1968 naar de Olympische Spelen, werd prof en beleefde zijn grootste desillusie in de zomer 1971 toen hij voor de Noordfranse Sonolor-ploeg koerste. Hij werd tweede in het kampioenschap van Nederland, waarin Peter Kisner hem een haarbreedte te snel af was, en zag vervolgens op het laatste moment zijn selectie voor de Tour de France verloren gaan.
De ploegbazen kozen voor een onbekende Fransoos die een radiocolumn kreeg bij een lokale zender. Zijn praatjes waren van korte duur, want al na een paar dagen bleek de Ronde van Frankrijk veel te hoog gegrepen voor hem. Ondertussen zat Harrie natuurlijk kniezend in Westzaan.
André was de jongste van het trio en hij was maar kort wielrenner, maar goed genoeg om in 1972 door Piet Libregts opgenomen te worden in de Frisol-ploeg, waarin toen kanjers als Cees Priem en Nanno Bakker koersten. Hij was pas 19 jaar en een kereltje met een eigen mening. Hij reed dat seizoen Olympia’s Ronde van Nederland en je moest van goede huizen komen om in zo’n ploeg geselecteerd te worden. Twee jaar later had hij er genoeg van en koos voor een maatschappelijke loopbaan als reisleider.
In dienst van De Telegraaf zat ik toen in het spoor van het peloton. De broers Jansen verdwenen die jaren uit mijn gezichtsveld, maar ik vergat ze nooit. André niet omdat hij mij aan een topprimeur hielp toen hij mij vertelde dat Fedor den Hertog, toen de beste amateur ter wereld, zou overstappen van Amstel Bier naar Frisol.
En Jan en Harrie niet, omdat ze nationale toppers-van-toen waren. Harrie en André zouden trouwens mijn pad weer kruisen. Jan zag ik nooit meer. Hij werd tandtechnieker en ik poetste mijn tanden altijd prima, zodat ik iemand met zo’n vak niet nodig had.
Harrie kwam na zijn carrière jarenlang in Rio de Janeiro terecht, maar toen hij terugkeerde werd hij verslaggever bij Studio Sport. Samen knalden we in onze limousine door Europa. Ik om De Telegraaflezers op de hoogte te houden van de capriolen van mannen als Joop Zoetemelk, Jan Raas, Gerrie Knetemann, Hennie Kuiper en al die andere sterren van het vélo.
En Harrie, uitgerust met een lompe nagra, waarmee hij renners kon interviewen voor de luisteraars die via de radio aan zijn lippen hingen. Zo’n apparaat werd nog eens uit de kofferbak van onze auto in Rome gejat en samen beleefden we de sensatie van een lekke koppakking pal voor de start van Milaan – San Remo, maar via een briljante flitsactie organiseerde Harrie razendsnel een vervangende koets.
Zo waren die mannen van die doodgewone familie Jansen. Waar ze het vandaan haalden begreep ik nooit, maar als de nood aan de man was, kwamen ze aandraven met de spectaculairste oplossingen. Het leken wel goochelaars.
Soms was er een momentje van rust zoals in de Dauphiné Liberé, waarin Harrie en ik na een jachtige dag in de cols even een biertje namen aan een ronde bar. Plotseling zagen we dat de bar wegdraaide van ons biertje. De krukken zweefden rond de tapkast. Harrie wilde de ober al roepen om zijn glas te redden, maar ik bestelde gewoon nieuwe glazen. ‘Geen paniek Harrie,’ zei ik. ‘Zo meteen komen we weer langs onze glazen en als we overal iets neerzetten hebben we nooit tekort.’
Dat was Harrie, die plotseling opdook met miljoenensponsor PDM waarvoor hij de uiterst succesvolle ploeg met Pedro Delgado, Sean Kelly en Steven Rooks opbouwde en en passant vernieuwingen doorvoerde waar de coureurs nu nog van profiteren. Zo introduceerde hij de teambus en moderniseerde hij op ingrijpende wijze de shirts van de wielrenners die hij voor PDM gelijk een modieus tintje gaf.
André nam erg jong afscheid van de sport, werd reisleider en later croupier in het Holland Casino voordat hij naar Roemenië vertrok om daar zijn geluk te beproeven. Voor mij dook hij ook weer op in verband met de koers toen hij mij in 2016 benaderde om lid te worden van zijn facebooksite Wielrennen, Anecdotes en Foto’s (WAF), waar nu inmiddels zo’n 20.000 volgers zijn.
Er ontstond dat jaar wat discussie over prijzengeld in de Tour de France. Dus besloot ik een brief aan André te schrijven met mijn visie daarin. Het gebeurde allemaal op Facebook en vormde de aanzet tot de inmiddels 228 Brieven aan Renners waarin ik sindsdien mijn persoonlijke visie op de topkoersen geef.
André zat trouwens ook niet stil. Een typisch trekje van de familie Jansen. Omdat hij nog wat tijd over had begon hij op Facebook ook met het WAF Cycling Museum en Yesterdays Vélodromes plus nog wat andere pagina’s die vrijwel allemaal aan wielrennen gelieerd zijn.
En dat op een mooie manier. Wie wat wil weten over de koers raad ik aan WAF te volgen. Stoor je niet aan de tenen die altijd in beeld komen als André even een foto maakt tijdens een tv-uitzending. Zijn voeten zijn altijd keurig gewassen!
Dank je Ron Couwenhoven!