Aansluitend op mijn vorige column over “speler of gokker”, die voornamelijk over het spelen op een gokkast ging, wil ik er vandaag één soort speler uitlichten. Een speler die niet op de kasten zijn geld verdiende, maar aan de stamtafel. Een speler die voornamelijk te vinden was aan de bar in de kroeg. De Broodspeler.
Vroeger, toen er nog volop gekaart werd in de kroeg en in de pauzes op school, verdienden zij een leuke boterham aan de gokspellen die toen populair waren. Bluffen, zeilen, pottoepen, petoeten, keukentafelpoker en bonken.
Broodspelers, oftewel in goed Brabants “uitkaaiers”, waren niet bijzonder populair. Om die reden hadden ze zich geëvolueerd tot twee types die wel welkom waren aan tafel. De Joviale en de Stille.
Deze speler mengde makkelijk met de andere stamgasten. Gaf graag een rondje en haalde dan zo nonchalant mogelijk een flinke stapel bankbiljetten uit de broekzak, om vervolgens met het middelste briefje te betalen. Mooie verhalen konden ze ook vertellen. Vooral over geld verdienen en hoe makkelijk ze dat afging.
Op een gegeven moment opperde hij dan bij de gokker met de minste weerstand om die avond weer eens een kaartje te leggen. Stribbelde deze tegen, meestal in de trant van “geen geld, gisteren al verloren”, dan werd er achteloos een briefje van honderd euro (ik hou het maar bij euro’s, maar het begon natuurlijk met guldens) op de bar gelegd met daarbij de mededeling “kijk maar wanneer je het terugbetaalt, altijd goed bij jou toch”.
De rest hoefde niet uitgenodigd te worden. Een stapel geld die er om vroeg om afgepakt te worden en een weerloze gokker die nog nooit een avond winnend had afgesloten. Het was voor de anderen een teken om zo snel mogelijk een spelersstoel aan de stamtafel te bemachtigen.
De kop van de tafel was standaard gereserveerd voor de deler en een vaste toeschouwer, meestal iemand die in de weken daarvoor broke was gegaan en nu even op zwart zaad zat, beheerde het ingelegde briefgeld.
Voerde meestal intelligente één-op-één gesprekken aan bar. Over politiek, de toestand van de wereld en actuele vraagstukken in de maatschappij van toen. Tegenwoordig zouden we zo iemand typeren als hoogopgeleid of op zijn minst hbo-denkniveau.
Was niet scheutig met rondjes, dronk een buitenlands biertje en telde zijn geld onder de bar tussen de benen.
Werd er een spel opgestart aan de stamtafel, dan kwam hij niet meteen in actie. Hij wachtte rustig af of alle beschikbare spelersstoelen bezet zouden raken.
Was dat het geval dan volgde de Stille vanaf de bar het spel. Soms nog steeds in gesprek, maar wel met een schuin oog op de tafel gericht, zodat hij alert was wanneer de kans om in te stappen zou komen.
Die kwam er bijna altijd wel in de loop van de avond. Niet iedereen had diepe zakken. Meestal was er wel een speler die heel hard op de tafel afrende in de hoop dat hij zijn schamele 30 euro nu eens een keer kon omzetten in net zo’n dikke bundel biljetten als de joviale even daarvoor had getoond aan de bar.
Helaas vielen deze spelers al snel af en was de volgende in de rij aan de beurt. De Stille dus.
Ongeacht welk spel er gespeeld werd, het patroon was bijna altijd hetzelfde. De inzetten begonnen laag. Om het in euro’s te houden; eurootje zetten, 50 cent draaien, of wanneer er een bank in het spel was, minimale inzet vijftig cent, maximaal 5 euro.
Een uurtje of zo werd dit volgehouden en dan ging de inzet omhoog. Of degene die aan het verliezen was wilde de kans krijgen zijn verlies terug te winnen, of degene die aan het winnen was bood genereus aan om de inzetten te verhogen zodat de verliezers de kans kregen om hun verlies goed te maken. Win-winsituatie dus.
Na een uurtje waren de inzetten al minimaal verdubbeld en later op de avond kon het wel eens uitlopen op een vertienvoudiging. De Joviale bleef tot het einde van de avond zitten aan tafel. Vaak had hij nog een paar briefjes van honderd doorgeschoven naar de weerloze gokker, om die vervolgens weer snel van deze arme speler te winnen.
Stilzwijgend begreep iedereen dat hij het eerste recht had om het in een grote pot op te nemen tegen deze speler. Als het slachtoffer niet zou kunnen terugbetalen, had hij nu in ieder geval zijn geld terug.
De Stille deed het anders. Die mengde zich niet in de extreem grote potten. Die waren voor de echte gokkers. Hij ging alleen mee in een grove pot als hij vrijwel zeker was van de winst. Hij berekende zijn kansen en liet het al vroeg lopen als hij er geen heil in zag.
Af en toe spekte hij wel de pot met een paar tientjes, als hij er tenminste vrij zeker van was dat deze pot niet bij de Joviale of een andere broodspeler terecht zou komen, want dan zou hij zijn geld kwijt zijn.
Ineens was het daar. Poker. Alle aloude gokspelletjes werden in de archiefkast gezet, het was poker, poker en nog eens poker wat de klok sloeg.
Ook aan de stamtafel deden de fishes – later werd pas begrepen dat die dingen chips genoemd werden – hun intrede. De regels waren vrij simpel en iedereen was enthousiast. Ook de Joviale en de Stille waren er bij.
In het begin was het patroon hetzelfde, vooral ook omdat het grootste gedeelte van de kroeggangers nog steeds het idee had dat poker ook een gokspelletje was. Aan de live tafels in de casino’s of bij illegale poker bijeenkomsten kon je de eerste jaren ook altijd deze twee types onderscheiden.
Heel langzaam kwam echter bij de meesten het besef dat poker niet per se gokken was, maar meer een skill game. Vooral op de langere termijn.
De Stille evalueerde verder. Hij verdiepte zich in de theorieën, oefende veel, speelde heel veel handjes online en bekwaamde zich in de potentie van starthanden en posities aan tafel.
De Joviale ging door waar hij gebleven was. Hij speelde poker alsof hij aan de stamtafel in de kroeg zat. Verdienen deed hij echter steeds minder, omdat de weerloze gokkers in steeds grotere getale de pokertafels links lieten liggen. Ook zij kregen in de gaten dat er daar voor hen niks te halen viel en voor de gezelligheid hoefde je ook niet aan te schuiven. Met 30 euro aanschuiven was trouwens ook geen optie meer.
En zo zagen we ook langzaam de Joviale uit beeld verdwijnen. Meestal toch de gangmaker en sfeermaker aan tafel. Zijn melkkoeien waren vissen geworden en prooi voor de haaien. De old school kansloze kroeggokker was niet meer aan tafel te vinden en dus was er niks meer te verdienen.
Het einde van een tijdperk. Net zoals bonken, bluffen, pottoepen, petoeten, zeilen en bluffen, mag ook de Joviale de archieven in.
Gelukkig zijn de verhalen er nog wel. Wordt vervolgd.