Ik heb ook collega en cursusgenoot Albert Padt gevraagd om een paar vragen te beantwoorden omtrent z’n ervaringen bij Holland Casino.
Hoe kwam je ertoe te solliciteren bij HC, wat vond je van de opleiding en hoe beleefde je je eerste momenten aan tafel?
Albert: “In 1976, na 5 jaar studeren (diergeneeskunde en fysiotherapie), zat ik nog steeds in het tweede jaar. Dat kon toen gewoon, zolang je maar betaalde. Mijn vader had er tabak van en trok de stekker eruit. Dus ik moest op zoek naar werk. Gewapend met 2 advertenties waarop ik had gereageerd, één voor steward bij de KLM, en één van HC, toog ik naar het oude Schiphol. Ik had geen idee wat croupier was, maar er stond bij dat het goed verdiende.
Het gebouw van HC was dichterbij dan dat van de KLM, dus ging ik daar eerst naar binnen. Een beetje tot mijn verbazing stond ik na een uur weer buiten: aangenomen. Cursus 2, in Haarlem.
Toen ik later op het Stationsplein in Haarlem om mij heen keek zag ik nog iemand zoeken, dat was Egon Schuld. Samen gingen we naar binnen, en we zijn die jaren onafscheidelijk geweest. We oefenden ’s avonds samen met jetons werpen in een oud laken, leerden buren etc.
We kregen les van Hr. Rakushan. Hr. Hickersberger was zijn medewerker. Ik weet nog dat er iemand een paar minuten te laat kwam: Dick Bellers. Hij verontschuldigde zich en liep naar mij (?!) om zich voor te stellen. Nog steeds geen idee waarom hij dacht dat dat moest, maar Rakushan hielp hem snel uit de brand.
Ik leerde in die tijd dat 14.16 uur niet hetzelfde is als 14.15. En dat is een van de dingen waar ik nog steeds dankbaar voor ben. En dat geldt niet alleen voor te laat komen, maar ook voor de houding van ‘niet lullen maar poetsen’ die ik op de opleiding en in de jaren daarna leerde. Als ze dat op de universiteit ook zo hadden gedaan was ik zonder probleem dierenarts geworden, denk ik.
Mijn eerste chef was Hr. Otto Zeitz. Cilinder-croupiers waren Hannes Neubauer en Willy Zdenek. Als ik de chef vanaf mijn bout-de-table stoel iets wilde vragen, moest ik dat eerst aan souschef Neubauer melden. Die wendde zich dan tot Hr. Zeitz, ‘Chééf, der bout möchte etwas fragen', waarop Zeitz zich vooroverboog om mij onder de lamp door te vragen wat ik kwijtwilde.
Ik weet nog dat ik na een tijdje voor het eerst ’s middags aan de cilinder mocht zitten. Tientjes tafel. De eerste kogel verdween de zaal in, en van de zenuwen de tweede ook.”
Wat waren je indrukken de eerste twee, drie jaar? Memorabele gebeurtenissen met gasten, anekdotes over collega’s en leidinggevenden, dat soort dingen?
“Die eerste paar jaar waren betoverend. Ik was totaal gegrepen door de sfeer die er hing rond de tafels, de mensen in hun nette kleren, de drukte, en de spanning bij het geluid van de vallende kogel. Vooral ook de interactie met de collega’s aan tafel.
De ‘geheim taal’ die we hadden als team, als het aankwam op sommige zaken. Het bekende 'tableau' als er een dame was die de moeite van het opkijken waard was. Want vaak was het zó druk dat je zowat een uur onafgebroken op tafel had gekeken tot je plots het tikje op je schouder voelde van de collega die je kwam aflossen.
Ook de verborgen strategieën die we als team hadden om niet tippende gasten aan te pakken herinner ik mij met plezier, maar achteraf ook wel met enige schaamte. De angst voor die behandeling zat er bij veel gasten ook wel behoorlijk in.
Ik noem er een paar:
Als er bijvoorbeeld 6 pleins uit te betalen waren, en er 7 meldingen waren, waaronder die van de niet-tipper, werden alle 6 andere gasten eerst uitbetaald en bleef de niet-tipper zonder betaling over. Die protesteerde dan natuurlijk, maar was te laat, want inmiddels had de chef al de opdracht ‘boule!’ gegeven waarna het spel snel verder ging, zodat er geen weg terug meer was. Camera’s waren er niet. Achteraf gezien waren dit puur berovingen, maar dat was nu eenmaal de mores, toen.
Ook was er de mogelijkheid om als croupier een uitbetaling aan de niet-tipper zó langzaam te doen dat deze geen tijd meer had om zijn gebruikelijke inzetten te plaatsen. Dat moest je wel zó regelen dat de andere gasten er geen hinder van ondervonden, dus kon je wachten tot je collega tegenover je wat ‘stukjes’ aangaf die jij nodig had voor je betaling, omdat jij die nou net niet had, aan jouw kant.
Die collega wist heel goed dat hij daar geen haast mee hoefde te maken, en als het spel zowat werd hervat kon jij dan eindelijk je betaling aan de niet-tipper doorschuiven, die vol ongeduld stond te wachten. Helaas voor hem klonk dan van de chef-stoel een dringend ‘rien ne va plus’, waarna de nog snel te laat geplaatste stukjes van de speler ruim voor het vallen van de kogel van het tableau werden verwijderd. Timing van het team onderling speelde hier een cruciale rol.
Wat ook gebeurde was dat bij het aanwijzen van de te betalen inzet, om te vragen aan wie dat stukje toebehoorde, de opgestoken vinger werd uitgelegd als “één stukje ‘pour les employés”, waarna dat stukje onder luide dankzegging van het hele team door de bout-de-table in de gleuf voor de tronc werd gestopt.
Onze macht als team misbruikten we ook wanneer een niet-tipper een middag lang op een aantal nummers inzette en steeds bot ving. Zo iemand moest dus regelmatig geld wisselen om die nummers te kunnen blijven spelen. Als hij dan zijn bankbiljet afgaf om te wisselen moest dat biljet telkens wachten. Als hij dan kort voordat het spel werd hervat de stapel jetons toegeschoven kreeg zorgde de croupier middels een onmerkbaar stootje van zijn rateau ervoor dat de stapel omviel, zodat alle jetons weer terug werden geharkt om opgestapeld te worden. Als die stapel dan eenmaal bij de eigenaar terecht kwam was deze al te laat om nog in te zetten. En wij maar hopen dat zijn favoriete nummers dan vielen…
En zo kan ik nog wel een heel boek schrijven. Misschien doe ik dat wel, want ik merk dat ik mij al schrijvend steeds meer herinner, en het ook heel leuk vind.” – Albert Padt