Gokken aan boord: een dagelijkse bezigheid onder de bemanning op zee. In de tijd dat ik deel uit mocht maken van onze zeevarende natie werd er flink gegokt aan boord van de BATU, koopvaardijschip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN). Er waren in die tijd ook verschillende zusterschepen van de BATU.
Vandaag vertel ik graag over mijn avonturen op zee, en hoe ik onder andere in aanraking kwam met de eerste gokspelletjes.
Als 16-jarige vonden m’n ouders het een goed idee om een tijdje onder zwaar regime te leren werken, iets van discipline te leren. Met m’n vader trok ik naar het scheepvaarthuis in Amsterdam, zetel in 1968 van voornoemde SMN. Na keuring mocht ik in dienst komen, als ‘lichtmatroos’, aan boord werd dat ‘het zeuntje’ genoemd. Voor een soldij van 32 gulden per week mocht ik gaan werken.
In oktober ging mijn eerste reis naar Hamburg en Bremen, waarin ik leerde dat ‘ja maar’ aan boord niet werd getolereerd, net als ‘ik dacht’. ’s Morgens om 6 uur op, eerst de kamers van Bootsman, Kabelgast en Werktuigkundige opruimen, schoonmaken en bedden opmaken. Als dat niet naar behoren en tevredenheid was gedaan, trokken ze alles er af en mocht het opnieuw.
Ja, zó leer je snel! Ook het opruimen van de kleding, inclusief ondergoed hoorde bij m’n taken, net als het reinigen van toilet, douche en het opruimen van evt. geproduceerde kots...
M’n vriend aan boord was de Chinese wasbaas, die we voor ’t gemak ‘Fuck You’ noemden... Ik begreep pas waarom toen ik hem om z’n naam vroeg door te gebaren: “Ik André, jij…?” Hij antwoordde: “FY!”
Maar achteraan de ‘poep’ van het schip was zijn domein, en probeerden we te communiceren. Dat begon overigens pas toen we met nieuwe bemanning terugkwamen van de kustreis Hamburg-Bremen en vertrokken ‘om de Kaap’. We speelden regelmatig een partij schaak, uiteraard stevig gelardeerd met krachttermen bij iedere zet.
In Hamburg mocht ik voor ’t eerst mee ‘passagieren’, uiteraard met de zeelui naar St. Pauli en de Reeperbahn. De hoeren riepen naar deze jongeling “Komm mal hier du kleiner, bei mir kannst du um sonst!“ Ik zal het nooit vergeten...
Al tijdens de kustreis mocht ik soms meedoen in de mess voor het lagere personeel aan het edele kaartspel, wij noemen dat klaverjassen. Bij een goede kaart in de hand werd gekraakt, ge-re-kraakt en soms ge-super-kraakt!
Voor een cent per punt en een dubbeltje de partij kon dat wel in de Guldens lopen! Ik had het geluk al jong te hebben leren klaverjassen, m’n ouders en grootouders waren bedreven in het spel. Aan boord was ik niet zelden overwinnaar en trakteerde dan.
Als jongste aan boord probeerden de maten me natuurlijk graag een loer te draaien, boden me graag een biertje aan, en een borrel er bij. Eén keer liep dat uit de hand, de Bootsman (een reus van tegen de 60, met een kop als een verweerd standbeeld en handen als kolenschoppen) zag me in kennelijke staat en draalde niet, met een paar flinke oorvijgen lag ik in een hoek! Ook deze les was geleerd.
Ome Jaap Dop, onze kabelgast ging over lapzalf, kettingen, kabels en kabelspanners in het vooronder, een prachtige kerel zonder tanden, beetje krom, achter in de 50, petje op met zéér vette rand en een stem als een brulboei. ’s Morgens voor ’t ontbijt nam hij alvast een borrel of 3, uiteraard belastingvrij aan boord, voor een dup had je een neut. Een biertje kostte 15 cent.
Rond een uur of 9 rolde ome Jaap dan al z’n vers opgemaakte bed in, om tegen de middag na een paar neuten te gaan lunchen. De kok maakte voor z’n tandeloze mond altijd een verwerkbare prak. Na de vaste lunchtijd ging de bemanning weer aan ’t werk, ome Jaap een tukkie doen tussen de touwen in ’t vooronder.
Op een dag riep ome Jaap me: “Zeun, ik heb een karweitje voor je, kom straks maar naar het kabelgat.” Ik was blij dat hij me überhaupt enige aandacht schonk en meldde me bij ome Jaap.
“Zie je die verroeste kabelspanners?” Ik keek en zag een enorme stapel verroeste 1 meter grote ijzeren kabelspanners. “Die moeten binnen een week blinkend, glimmend en gangbaar worden.”
Ik aan ’t schuren, staalborstelen, poetsen en invetten (zónder elektrisch gereedschap). Tevens een kabel met haken gemaakt om alle spanners handig op te hangen. Na een week riep ik ome Jaap, die kwam kijken met Bootsman, handlanger, WTK en nog wat maten. Trots liet ik de prachtige spanners aan ’t gezelschap zien...
“Gooi ze maar overboord, in die kist zitten nieuwe,“ gierde ome Jaap, en het hele gezelschap, het uit... Later leerde ome Jaap me touw- en kabelsplitsen en -knopen.
We voeren via Duinkerken, Le Havre en Marseille; en niemand sprak Frans aan boord. De kapitein was een soort Keizer aan boord (die zág je nooit, laat staan dat hij je ooit enige aandacht gaf). Hij liet me door de Bootsman roepen, ik moest me melden. Op de brug was z’n verblijf van luxe teak en koper.
Nota bene, hij sprak me aan met m’n naam! Hij had gehoord dat ik goed Frans sprak, ‘of ik wilde helpen vertalen bij bezoek van loods en autoriteiten.’ Wow! Ik vertoefde de komende dagen op de brug, en was beschikbaar voor 1e en 2e stuurman, de kapitein en z’n bezoek om te vertalen!
Ook een inspectie van de machinekamer gaven me de kans om zelfs het technische personeel te helpen. Later regelmatig de strijd aangebonden met de ‘heren van de brug’ op het schaakbord!
Na Marseille naar Genua, waar deze jongeling zelfs dingen in het havenkwartier zag als dames van lichte zeden en zelfs héren van lichte zeden (?). Begreep er niets van... Opvallend was op de kades het spel ‘Balletje Balletje’, hetgeen ik vrij snel door had. Van m’n karige soldij waagde ik er geen cent aan!
Na het verlaten van de Middellandse zee bij Gibraltar linksaf, de oceaan op! Toen we langs de evenaar voeren nog even de Neptunus-traditie beleefd in een geïmproviseerde bak water aan boord, uiteraard als eerste gedoopt!
Eerder maakte ik gewag van de avonturen die volgden in Zuid-Afrika, Mozambique en Kenya.
De terugreis tekent zich door het vervoer aan dek van exotische dieren in kisten, bestemd voor Duitse dierentuinen. Op mijn verzoek mocht ik de dieren helpen verzorgen, de erbarmelijke situatie voor de arme antilopen, struisvogels en zebra’s lenigen. We maakten voor de lange reis terug naar Europa een soort kraal aan dek, waar de dieren konden scharrelen i.p.v. staan in kisten...
De herinnering gaat vooral terug naar deze dieren, waarvan er vele stierven onderweg. Hup, overboord, de haaien hadden er een hapje aan. Ook naar de dagen dat ik in een temperatuur van 50 graden aan dek de stalen putten mocht bikken en tjetten, het verven van de scheepshuid met stinkende zwarte verf in de havens, het dag en nacht beschikbaar zijn voor het aanleggen en vertrekken.
Onvergetelijke beelden in de lagune van Nacala in Mozambique, waar de inboorlingen met prauwen de goederen kwamen brengen naar ’t schip. De avonden passagieren in Mombasa, waar ik onbewust terechtkwam in een kroeg waar een maand eerder de MauMau (blankenhaters) een lichtmatroos hadden ontvoerd en vermoord...
De giechelende zwarte meisjes in Durban, waar ik op afstapte, waarna een politieauto stopte en me sommeerde om door te lopen. De bankjes op straat met ‘Europeans Only’... Vele herinneringen aan inmiddels vervlogen tijden.
Niettemin een ervaring die ik velen zou toewensen...